Het heeft lang geduurd, maar in 1948 kreeg Landhorst eindelijk zijn
eigen school. Daarvoor moesten kinderen soms wel een uur of langer
lopen naar een school in een ander dorp – naar Wanroij, Oploo, Sint-
Anthonis, Venhorst of Elsendorp. In de winter vertrokken ze in het
donker, en kwamen ze ook weer thuis in het donker. Dat was geen doen.
Op 28 juli 1945 namen zestien ouders het initiatief. Ze dienden een
verzoek in bij de gemeente: Landhorst moest een eigen school krijgen.
Er waren op dat moment 97 schoolgaande kinderen, en bijna de helft
van hen woonde meer dan vier kilometer van de dichtstbijzijnde school.
De petitie kwam terecht bij mevrouw Op de Coul, inspectrice van het
lager onderwijs. In het begin twijfelde ze nog, maar uiteindelijk zette ze
zich ervoor in. Op 14 januari 1946 gaf het kerkbestuur van Wanroij
toestemming: er mocht een rooms-katholieke school komen in de
Wanroijse Peel.
De plannen hadden wat tijd nodig, maar in 1948 werd de eerste schop
de grond in geslagen. En een paar maanden later stond-ie er: de Sint
Corneliusschool. Het hoofd van de school werd Louis van Vonderen uit
Beugen. Elke dag fietste hij heen en weer – en dat was niet naast de
deur. Hij stond in z’n eentje voor maar liefst zeven klassen! Er was wel
een vacature voor een tweede onderwijzer, maar niemand meldde zich.
Totdat een zekere Van der Smissen uit Sint Willibrord op de proppen
kwam. Die nam de trein naar Cuijk, maar daarna hield het op. Gelukkig
bracht een garagehouder hem verder. En na een uur rijden zag hij in de
verte een klein lichtje: het huis van Van Vonderen. “Binde gij der nou al?”
zal hij wel gevraagd hebben na die lange reis.
Van Vonderen werd later opgevolgd door meester Ras uit Mariahout. Hij
had geen muziekopleiding – wat eigenlijk wel gevraagd werd – maar
kreeg toch de baan. Hij was een echte aanpakker. ’s Ochtends stookte
hij de potkachels in de lokalen alvast op, zodat de kinderen niet met
ijskoude handen in de schoolbanken zaten. Hij kreeg ook toestemming
om schooltuintjes aan te leggen achter de school. De boeren brachten
mest, de kinderen namen zelf plantjes mee. Iedereen had een eigen
stukje grond met een naambordje erbij. In het weekend kwamen de
ouders kijken – alsof het een soort bedevaart was.
In die tijd had Landhorst maar twee auto’s en één motorfiets. Dus voor
een schoolreisje moesten ze creatief zijn. Door oud papier en ijzer in te
zamelen, werd er toch wat geld bij elkaar gesprokkeld. En dan gingen ze
op pad – voor veel kinderen de eerste keer dat ze ergens anders
kwamen. Meester Ras organiseerde trouwens niet alleen reisjes voor de
school, maar ook voor de ouders. Via Peelbelang zette hij een jaarlijkse
Landhorstreis op poten. Zo werd de school al snel het kloppend hart van
het jonge dorp.